Ik lig met 39 graden koorts op de bank. Op de plek waar tot gisteren een weelderige cactus stond, zit Albert Einstein al de hele ochtend te oreren over het belang van lichaamsbeweging.
Mijn gezin is het huis ontvlucht en eerlijk, dat is beter voor iedereen.
Het onvermogen om deze staat van zijn te accepteren, gecombineerd met mijn talent voor overdrijving, samengebald in een kokend lichaam, maakt dit de ergste griep ooit.
"Zie het als een dagenlange bevalling," legde ik vanmorgen aan Jo uit. Daarna was ze ineens weg. Even later zat Albert Einstein op de vensterbank.
Onder zijn druk ben ik zojuist even naar buiten gegaan. "Nothing happens until something moves," herhaalde hij net zo lang tot ik opstond.
Gekleed in twee truien, een winterjas én een wollen muts schuifelde ik, als een aan alcohol verslaafde onderzoeker op poolexpeditie, door de straat. Stiekem hoopte ik dat de buren me zouden zien en aan Jo konden vertellen wat voor doorzetter die vent van haar toch was.
Thuis was mijn plek op de bank nog warm. Ik ging weer liggen en probeerde het doorlopende geblaat van Albert te negeren.
Ik zoek naar afleiding, maar zodra ik een boek pak, zweven de letters. De stemmen uit de podcast beuken als hamers op mijn voorhoofd. Ik moet iets schrijven over cactussen, maar mijn pen ligt absurd ver weg.
Ik doe de tv aan en wil verder kijken naar Suits, een serie waar ik jaren terug eens aan begonnen ben.
Het verhaal draait om de briljante maar ongediplomeerde Mike Ross, die dankzij zijn fotografisch geheugen wordt aangenomen als advocaat bij een prestigieus advocatenkantoor. Daar werkt hij samen met Harvey Specter. Samen proberen ze zijn geheim verborgen te houden.
Na een paar minuten weet ik weer waarom ik deze serie zo intens haat.
Het is de irritante efficiëntie en doortastendheid van de personages die me razend maakt.
Zeker in deze erbarmelijke staat heb ik behoefte aan mensen die aanrommelen, zich door het leven slepen.
Niet aan een man, strak in pak, die—al bellend met zijn cliënt—bij de kiosk twee cappuccino’s bestelt, er wandelend één weggeeft aan zijn protégé, waarna ze in een dure auto stappen en wegrijden naar de rechtbank.
Hij morst geen melk, verbrandt zijn lip niet, blaast geen cacao op zijn witte overhemd. Iedere blik, iedere zin, iedere beweging is tot in de puntjes geoptimaliseerd voor een succesvolle carrière in New York.
Soms ben ik bang dat er ’s nachts stiekem een gps bij me wordt ingebracht en dat de hele wereld ziet hoe ik me door het huis beweeg.
Hoe ik, op weg naar de keuken, word afgeleid door een schilderij dat scheef hangt, besluit de la van de gangkast uit te mesten, daar een usb-kabel vind die ik al lang kwijt was, en dan naar zolder ga om de camera te zoeken waarvoor de kabel bedoeld was. Op zolder zie ik een potlood en teken verder aan een cavia.
“Ik wil aanmodderende figuren, verdomme!” roep ik.
Albert stopt met praten en kijkt me aan.
“Wat kijk je nu?” vraag ik. “Zeg ik iets geks?"
“Zeker niet,” antwoordt hij. "Je hebt gelijk. Je hoeft even niets, en ik ook niet. Geen beweging, geen uitvindingen, geen wijze lessen. Vandaag ben jij gewoon ziek en ben ik gewoon Albert. Cactus Albert.”