Het Filosofenlaantje stond vol met schaatsers die de woorden van de speaker aan elkaar herhaalden: “Nog één keer open, dooi nadert."
Vanuit de rij keek ik naar de spiegelgladde baan achter het hek, jaloers op degenen die al over het ijs gleden.
“Benevelen,” zei een mevrouw met Unox-muts ineens. Ze wees naar een groepje vrijwilligers met rode jas.
“Ze rijden de hele nacht in ploegendiensten rondjes over de baan. Je moet eindeloos benevelen. Acht uur lang benevelen bij min vier graden vorst maakt drie centimeter ijs.”
Ik knikte: “wauw, acht uur, 3 centimeter.” Dat leek me het beste.
“Ik heb het zelf ook jaren gedaan,” vervolgde ze. ”Geloof me, dit zijn dé dagen voor de ijsmeesters van Blikkenburg.”
De IJsmeesters van Blikkenburg: het kon een film zijn. Een film met een hoofdrol voor de mannen en vrouwen in rode jassen. Zij bepaalden de dikte van het ijs, zetten de pylonen in de bochten, verkochten de kaartjes.
Ik dacht na over mijn rol in die film en kwam niet verder dan ‘de klunende figurant’.
Voor de duidelijkheid: ik adoreer specialisten. Wat ze ook doen. De manier waarop ze lopen, hun blik als ze naar een stalen plaat kijken, de stelligheid in elke beweging wanneer ze een accuboor vastpakken: geen handeling te veel. Alle aandacht bij hét materiaal, hét plan, dé bedoeling.
Zelf heb ik me nooit echt één gevoeld met de dingen die ik gebruik. Ik kan wel een hamer vasthouden, maar echt voelen doe ik het niet. Bij het achteruit inparkeren komt dit gebrek aan ‘gevoel voor de dingen’ samen. Ooit vroeg mijn buurman of mijn auto kuren had. “Het ligt aan de techniek,” antwoordde ik. Ik liet in het midden welke techniek.
Ik zou weleens zonder ironie iets willen zeggen als: “Laat het gewoon negen uur drogen, even licht opschuren en dan aflakken met een kwast van varkenshaar.” Het zal niet gebeuren: Ik ben een klunende figurant.
Op het houten bankje langs de ijsbaan verwijderde ik de kranten van mijn Noren, wrong mijn voeten uit mijn schoenen, stopte ze in de schaats en trok mijn veter stuk. “Verdomme”.
Ik had oogcontact met een man in een rode jas. Hij zag hoe ik de kapotte veter uit de gaatjes peuterde, hoe ik de losse stukken weer aan elkaar knoopte en hoe ik dit een paar keer herhaalde om vloekend de veters uit mijn sportschoenen te grissen. Lach maar, ik weet het: mensen in rode jassen trekken geen veters stuk.
Na een uurtje schaatsen vertelde de speaker dat het schaatsfeest voorbij was.
Bij het verlaten van de baan passeerde ik opnieuw de man met de rode jas. "Dank u wel," zei ik. “Dank voor uw toewijding en natuurlijk van al die andere ijsmeesters...”
Al pratend bleek zijn jas meer oranje dan rood. In zijn ogen zag ik dat hij geen benul had waar ik het over had.
“Ik ben hier met mijn kleinkind,” zei hij. “Ik zou niet weten hoe je zo’n baan maakt.”
“Het geheim is benevelen,” zei ik. “Nachtenlang benevelen.”
Weer een fantastisch verhaal Ewout. Het leuke is dat ik je ook nog zo voor me zien... Geweldig en dank je wel weer. Hartelijke groeten, Harrie