Nederlands Openlucht Museum, Arnhem. In de tram richting halte ‘Lint-Tuinen’ leegde een jochie, vanaf de schoot van zijn opa, zijn maag over het houten gangpad. De mevrouw naast het duo - ik gok de oma - stond op en riep om onduidelijke redenen naar ons dat het ‘geen Corona’ was, daarna dook ze in de rugtas die tegenover haar op het bankje stond. ‘Doekjes,’ mompelde ze, ‘doekjes.’
De kots verspreidde zich over de vloer en vond bij iedere bocht een nieuwe nerf en zo speelden we binnen de kortste keren een vreemde variant van ‘The floor is lava.’ Ondertussen vertelde de conducteur dat dit een tram uit 1931 was en het tot de jaren 60 het straatbeeld in Rotterdam bepaalde.
‘In 1931 waren er vast ook kindjes die soms moesten spugen,’ zei oma. Ze had geen doekjes.
We stapten uit bij ‘Lint-Tuinen’ en vervolgden onze weg via de tuinen naar de glijbanen en schommels. Terwijl de kinderen speelden liep ik naar het nagebouwde lintdorp en zag bij het ‘Kindererf’ dat je daar naast het melken van een houten koe ook je broek vol mocht kakken in het bijzijn van je grootouders. Het mannetje uit de tram stond in een besmeurde broek te krijsen bij een historische waterput waar men vroeger de was deed. Opa hurkte voor zijn kleinzoon: ‘Vroeger hadden de mensen geen wasmachine. Toen moesten ze alles met de hand doen. Net als wij nu.’
Tijdens het afrollen van de doorweekte kleding drong het door dat ze geen reservekleding hadden meegenomen. Oma raakte in paniek en ging als een bezetene rondvragen wie er doeken voor haar had. ‘Hij zit onder de poep, alles wat je hebt is goed,’ riep ze.
Ik bood haar een zakdoek aan, die wilde ze niet. Verderop, bij de ‘Vlaamse schuur’, probeerde ze een grote witte doek van een waslijn te pakken. Een Arnhemse dame in traditionele kledij stormde de schuur uit en riep iets onverstaanbaars. Oma deed alsof er niets was gebeurd, liep weg en hield op het pad voor de boerderij ieder jong gezin aan. Na een paar minuten had ze slechts een hemd en een smoezelig mondkapje bemachtigd. Opa had het hysterische mannetje onder de historische kraan schoongemaakt en pakte het hemd en mondkapje van oma aan alsof dit precies was waar hij op hoopte. Niet veel later liep het jongetje rond in een hemd als onderbroek en een mondkapje om alles op de plek te houden. Oma propte de vieze kleding in een plastic zak met belegde broodjes. Het stel vertrok richting de tram.
‘Ik ben een coole ninja,’ riep het jochie.
‘Hij is ranzig en heeft een mondkapje op zijn piemel,’ zei een meisje verderop.
Terwijl de zure lucht het historische dorpje verliet ving ik bij de ‘Vlaamse schuur’ een gesprek op tussen de Arnhemse vrouw en een collega boerin: ‘Komt d’r zo’n mafkoek naar me of ze een duukske van de waslijn mocht hebben voor d’r zieke kind. Ik zee, wa denkt u zelf? Een duukske om stront mee af te vegen? U bent hier in een museum. U snuit uw neus toch ook niet in de Mona Lisa?’
Article voiceover
Discussion about this post
No posts