Het was bloedheet. Al dagenlang. We sleepten ons uit het plakkerige bed, door het verstikkende huis, naar de benauwde straat. Onder de Japanse esdoorn wachtten we tot de zon achter de daken verdween en we weer volledige zinnen konden uitspreken.
De eerste die iets zei, was de jongste. Hij wilde onbeperkt sushi, voor zijn verjaardag.
Ik moest er niet aan denken, maar zei dat niet. Volwassen zijn komt toch vooral neer op het niet meer alles hardop uitspreken. Dat je moet poepen, dat je je niet wilt aankleden, geen zin in douchen hebt.
Mijn tegenzin lag niet aan het kereltje – er kan niemand zo goed jarig zijn als hij. Het idee om bezweet, in een donkere ruimte, zeewier in sojasaus te dompelen, maakte me onpasselijk.
We gingen.
Terwijl de kinderen houten eetstokjes van elkaar los probeerden te wrikken (wie heeft dat in vredesnaam bedacht?), legde de ober het concept uit: onbeperkt eten, bestellen via een tablet, twee gerechten per keer per persoon, niet opeten is extra betalen.
Bij die laatste opmerking keek hij de oudste aan. ‘Regels zijn regels,’ zei hij. Ze knikte. Beloofd.
Door deze mededeling veranderde onze avond in een strafkamp. Als een cipier volgde onze dochter iedere rijstkorrel. Telkens, als de lege borden werden meegenomen keek ze vastberaden naar de ober: “Wij gaan hier helemaal niets laten staan.”
De avond verstreek en drukte de spanning weg. Het werd gezelliger, de sushi smaakte zowaar.
In mijn overmoed pakte ik de tablet en besloot voor ronde vier te gaan. Iets ging er mis. Alles kwam in tweevoud: de noedelsoep, de garlic gambas. Alles.
Ergens tussen het uitserveren van de California Tempura en de Sashimi in knakte er iets. Ik. Kon. Niet. Meer.
Wanhopig keek ik naar Jo die – alsof ze een pijnstiller nam – een Unagi in één hap met een slok water naar achteren gooide. Daarna keek ze me met lege ogen aan.
De oudste ving deze blik op, bedacht zich geen moment en veegde alle overgebleven sushi in de handtas van Jo.
De jarige, tot dat moment met al zijn aandacht bij het maken van een katapult (twee houten stokjes + een noedel), raakte hierdoor in paniek. ‘Ik wil niet stelen,’ zei hij en smeet de stokjes richting zijn zus.
Zij wist hem te overtuigen dat sushi in een handtas verstoppen geen stelen was. Wij konden niet anders dan knikken. Praten lukte niet meer.
Met mijn laatste kracht werkte ik een bolletje groene thee-ijs weg, en vooruit, ook dat van Jo. En verdomme, ook die twee die ik te veel had besteld.
Misselijk, zwetend stond ik bij de kassa. De ober wees me op een speciale actie: ‘Op vertoon van zijn ID-kaart is de jarige gratis.’
Ik keek achterom, naar de handtas waarin, ergens onder een laag sushi, zijn paspoort moest liggen.
‘Ik vergis me,’ zei ik. ‘Hij was gisteren jarig.’
‘Dat maakt niet uit,’ zei de man.
‘Jawel,’ zei ik. ‘Regels zijn regels.’
We liepen de Slotlaan uit.
Thuis plofte ik op het bankje voor het huis. Ik zag hoe de oudste de handtas afdeed, hem aan de jongste gaf, die hem rechtop tegen de Japanse esdoorn zette. Om onduidelijke redenen ontroerde dat beeld me.
Ik zei dat overigens niet. Natuurlijk niet.
Volwassen.
Hard gegrinnikt hierom. In de trein. Na een onverwacht zware werkdag en een opkomende verkoudheid in mijn hoofd. Dit verhaal deed me goed!