‘Kijk, het lichaam beweegt nog, ‘ zei mijn jongste en trok mij mee naar buiten. In het kozijn van de erker lag een wesp, en inderdaad, het kleine geel-zwarte lichaampje trilde.
‘Waarom bel je de dierenambulance niet?’
‘Ik weet het nummer niet, ‘ zei ik. Dat was niet gelogen. Ik zag ooit een schaap levenloos langs de kant van de weg liggen en belde toen per ongeluk de zelfmoordpreventie-lijn.
‘We kunnen toch naar de dokter lopen?’
Hij had het over de Dierenkliniek aan de Hoge Weg, uitgerekend de plek waar ik nooit meer naar binnen wilde. Hij kon dit niet weten. Het kwam door Loena, onze poes.
Wij woonden in een appartement aan de Jufferstraat toen Loena ineens niet meer op de bak poepte. Nadat Jo in bed harde keutels vond, en ik niet langer hoofdverdachte was, namen we contact op met Dierendokters Zeist: ‘goed voor mens en dier’.
Ik kon langskomen voor een afspraak met de gedragsconsulent. ‘Dan zie ik u morgen,’ zei ze. Ik hoorde het goed. ‘Dan zie ik U morgen.’ Dit werd een consult zonder Loena.
Toen ik plaatsnam in de wachtruimte drong het pas echt tot me door dat ik daar de enige zonder huisdier was. Er zat een mevrouw met een mopshond op haar schoot, een oudere meneer met een onduidelijk knaagdier in een soort broodtrommeltje en er was een jongedame met een kooi met doek. Waarom had ik ook niet zo’n kooi met doek? Nu waren alle ogen op mij gericht: waar zou die man zijn dier hebben verstopt?
In de behandelkamer van dokter Van der Legt stond geen stoel. Er was een behandeltafel voor ‘dier’. ‘Mens’ mocht plaatsnemen op het kleine witte krukje aan de behandeltafel. Van der Legt pakte haar eigen krukje. Ze had wat vragen voor me. Wat opviel aan de vragen was dat het vooral over ‘mens’ ging en weinig over ‘dier.’
‘Het is abnormaal dat een poes ineens niet meer op de bak wil,’ legde ze uit.
Ze wilde weten of we iets ingrijpends hadden meegemaakt? Of er vaak werd geschreeuwd? Of iemand recent van baan was veranderd? Of we nieuwe buren hadden en of dat de buren nieuwe meubels hadden?
Na een minutenlang vragenvuur herinnerde ik mij een moment dat de stroom was uitgevallen in ons appartement. Ik probeerde, op de tast, de zaklamp te pakken. Ik greep mis: de zware stalen lamp viel op de kattenbak waar Loena zat te kakken. Dit was het enige voorval wat ik mij kon bedenken.
Het werd stil in de behandelkamer. Dokter Van der Legt schreef haar zin af, liep naar de computer en zocht iets op, daarna maakte ze wat notities die blijkbaar niet voor mij waren bestemd. De spanning was hoog toen ze weer tegenover me kwam zitten.
'Loena,’ zei ze.
‘Ja’ antwoordde ik. Alsof ze mij aansprak. Ze ging er niet op in.
‘Loena,’ zei ze, ‘heeft een negatieve-bak-ervaring gehad.’
‘Een wat?'
‘Negatieve-bak-ervaring’
‘Door de zaklamp?’
Ze knikte. ‘De kattenbak is haar veilige wereld. Het is alsof u na een lange dag werken uw huis binnenstapt en in de hal iemand boven uw hoofd heel hard ‘boe’ roept. Dat verwacht u toch niet?’
Ik schudde mijn hoofd. Dat verwachtte ik niet.
Het rapport werd opgemaakt, het ‘behandelplan negatieve-bak-ervaring’ geprint en ik moest opnieuw plaatsnemen in de wachtkamer.
Er zaten andere mensen en dieren en om mijzelf een tweede afgang te voorkomen zei ik met een snif: ‘Ze laten haar inslapen, ik moet haar hier laten.’
Een man in een overall stond op en omarmde mij. Een andere man gaf een glaasje water. Ze luisterden naar mijn verhalen over Loena en waren begripvol en lief.
Met het behandelplan onder mijn arm besloot ik daar nooit meer te komen.
‘De wesp beweegt niet meer,’ zei mijn zoontje.
‘Hij is dood,’ zei ik. Zullen we een mooi plekje zoeken voor het graf?’
‘Hoe kan het dat die dood is?’
‘Tja,’ zei ik, ‘ik gok dat die na een dag hard werken in zijn nest kwam en er iemand boven zijn hoofd heel hard ‘ZOEM’ riep.’