Sinds ik naar ‘Kamp Van Koningsbrugge' kijk, verschijnt instructeur Ray Klaassens regelmatig ongevraagd in mijn slaapkamer.
Ik ben geen commando en Ray weet dat. Meestal volstaat het om het stoffen naamlint van mijn pyjama te rukken en aan hem te overhandigen: “Sorry Ray, het lukt me gewoon even niet.”
Vannacht kreeg ik tien seconden om 'gevechtsklaar' naast mijn bed te staan.
“Jij bent vandaag onderdeel van een element dat een speciale verkenning uitvoert in het bos,” zei hij.
Ik keek om. Naïef, natuurlijk. Hij had het tegen mij, Jo sliep. Van ons tweeën had zij toch de beste papieren.
Ik dacht terug aan de laatste keer dat ik de leiding had over een groep in het bos.
Ik was vijftien en, net als de rest van de school, verliefd op Nora. Op een woensdagmiddag stond ze samen met haar moeder ineens voor de deur.
Of ik wilde helpen met het kinderfeestje van haar jongere broertje? Verblind door liefde, zei ik: “ja, natuurlijk. Ik ben dol op kinderfeestjes.”
Hoe moeilijk kon het zijn, dacht ik nog, een paar kleuters vermaken met oudhollandse spelletjes in en om het huis?
Die namiddag stond ik in het huis waar ik mij zo vaak naar binnen had gefantaseerd. Ik bleek niet de enige vrijwilliger. Aartsvijand Jeffrey was ook gevraagd.
“Wat gaan we doen?” vroeg ik hem.
“Wij gaan niets doen.” zei Jeffrey. “Ik ga iets met Nora doen.”
1-0 voor Jeffrey.
Voordat ik iets tegen Nora had gezegd, deed haar vader mij een blinddoek om en werd ik samen met een pluk kinderen in zijn auto gepropt. De feestelijke activiteit bleek een dropping.
Ik kreeg een rugzak met daarin een zaklamp, een routekaart en een fles water. Ik had een uur om met Team Rood opdrachten te voltooien. De oplossingen samen zouden de weg naar de schat wijzen.
Mijn beoogde schoonvader nam zijn rol als ‘dropper’ serieus; tijd om vragen te stellen was er niet. “Prettige wedstrijd,” zei hij en reed al toeterend het bos uit.
Nog voor we bij de eerste opdracht waren aangekomen, viel mijn team uiteen. Uit het niets sloeg een van de jongens met een tak op het achterhoofd van een ander. Daarna vluchtte hij het bos in.
Ik beval de groep bij elkaar te blijven en zette de achtervolging in.
Tijdens het rennen voelde ik dat er spullen uit mijn rugzak vielen maar ik kon niet stoppen. Nora zou me zien aankomen met een kind minder.
Met moeite wist ik het takken-joch te pakken en mijn team te hergroeperen. De routekaart was alleen nergens te vinden.
Ik liep gedesoriënteerd rond met vijf ontevreden kinderen achter me aan. Zo dwaalden we urenlang door het bos, het werd donker, kouder. De liedjes waren op, net als het water.
Op het moment dat een van kleuters mij overtuigde dat ik de leiding beter aan haar kon overdragen, hoorde ik iemand “daar zijn jullie!” schreeuwen. Het was Jeffrey, op zijn mountainbike. Team blauw had de schat al gevonden, friet gegeten en waren opgehaald door hun ouders. “Welke gek verdwaalt hier?” zei Jeffrey.
In het huis van Nora was de sfeer niet beter. De ouders van Team Rood stonden ons op te wachten. Hun emotie varieerde van boosheid en ongeloof tot verdriet. Ze omhelsden hun kinderen alsof ze tien dagen in een grot hadden vastgezeten.
Nora was overstuur en werd getroost door Jeffrey.
“Heb je gehoord wat ik zei?” vroeg Ray, terwijl hij me op de schouder sloeg.
“Zeker,” stamelde ik. “Oudhollandse spelletjes, in en om het huis. Verder geen ambitie.”
Ray knikte en trok het naamlint van mijn pyjama.