Mijn eerste echte hockeytoernooi – zonder ouders, mét overnachting – vond plaats in Eersel. Een paar maanden daarvoor had ik de opdracht gekregen een geschikte locatie voor de seizoensafsluiting te vinden: een kleine club (want goede feesten), goedkoop (want geen geld), weinig wedstrijden (want goede feesten). Eersel voldeed aan alle criteria.
Tijdens het inschrijfproces moest ik een teamnaam opgeven. Omdat 'MHC de Warande JA2' wel erg voorspelbaar was, koos ik voor 'Correctie veld 2'.
De verwarring leek me geweldig: "Zo dadelijk speelt op veld 1 Correctie veld 2 tegen Eersel JA1."
Het bleek één speelronde leuk; daarna was het vooral "irritant" en "sneu". Het was de laatste keer dat ik iets mocht organiseren.
De jaren daarop bleef ons team intact: met Boelie de diepe spits, Schram de stoïcijnse spelverdeler, en De Lange achterin met zijn uitschuifbare armen.
Ik verhuisde naar Utrecht en ging daar hockeytraining geven; zelf spelen zat er niet meer in.
Mijn laatste hockeytoernooi kwam onverwachts in 2011. Ik trainde inmiddels de dames van Kampong. Tegen het einde van de zomer belde Boelie mij op: of ik mee wilde op toernooi naar Lugano?
Ik wilde bedanken — ik houd mijn dagen graag voorspelbaar en onverwachte reisjes met oude vrienden passen daar niet echt bij – maar buiten klonk al getoeter. Even later zat ik naast Boelie in de auto voor een tocht van tien uur.
Diep in Duitsland stelde ik de vraag die ik uren eerder had moeten stellen: "Wat is het eigenlijk voor toernooi?"
Boelie keek opzij: "We hebben ons ingeschreven als Kampong Heren 1."
"Wat?"
"Jij bent toch trainer daar? Dus niet helemaal gelogen."
We reden naar een internationaal voorbereidingstoernooi voor topteams. Omkeren kon niet meer.
We arriveerden midden in de nacht in het Zwitserse plaatsje Lugano, gelegen aan een prachtig meer.
De volgende ochtend speelden we onze eerste wedstrijd tegen de Duitse Hoofdklasser UHC uit Hamburg. Deze professionals hadden snel in de gaten dat dit niet Kampong was. We incasseerden veertien doelpunten, een aantal rake klappen en een hoop scheldwoorden.
De tweede wedstrijd werd gestaakt omdat ons halve team met kramp langs de zijlijn lag.
Terwijl de meeste spelers al onderweg waren terug naar het hotel (lees: de goedkoopste slaapzaal van Zwitserland: 16 bedden en 1 raam), kwamen Boelie en Schram aangelopen met een enorme beker: ‘Gevonden in de wasruimte’.
Die avond reden we toeterend door Lugano. Om de beurt hingen mijn teamgenoten met de beker uit het raam: “Kampioenen, Kampioenen, Olé, Olé, Olé.”
Ik deed niet mee en zat verscholen op de achterbank, mijn hoofd vol met beelden van boze tegenstanders, een teleurgesteld Kampong en een verbrijzelde reputatie.
Toen realiseerde ik me dat ik na jaren weer eens impulsief mijn tas had ingepakt en in een auto was gestapt voor een reis naar ‘waarheen eigenlijk?’.
Ik kwam overeind en keek Boelie aan: “Geef hier die beker.”
Deze column heb ik geschreven voor HockeyConnect, een maandelijks magazine dat bij hockeyclubs door heel Nederland wordt verspreid.