“Sluit s.v.p. het hek. Geiten niet bij kippen.”
Terwijl ik met mijn zoontje en een geit de kippenren betreed dringt het vriendelijke verzoek tot mij door. Ik probeer de geit nog tegen te houden maar ze wurmt zich probleemloos langs mijn been. Met haar hoorn duwt ze ook het tweede hek open. De kippen en konijnen maken de weg vrij richting de voederbak.
Ik zet mijn zoontje tussen de bibberende konijnen op een grasheuvel en begin te rukken aan de halsband van de bokkige indringer die zich gulzig tegoed doet aan de korrels en mais. Mijn handen lopen rood aan maar de geit geeft geen krimp.
‘Geiten luisteren nooit naar jou,’ zegt mijn zoontje vanaf de grasheuvel. Met zijn ene hand aait hij een konijn en met de andere boetseert hij tientallen kleine keutels tot een grotere klomp.
Het is waar: ik kan geen geiten leiden.
Twee jaar geleden, tussen ‘het is maar een griepje’ en ‘de wereld vergaat’ in, werd onze zolder verbouwd. Het was een warme voorzomer en we boekten een luxe vakantiehuisje met twee dwerggeiten.
Lang verhaal kort. De beloofde zomerse week bleek alleen een droge aankomstdag, het huisje was een plaggenhut met bedstee en de geiten waren niet dwerg maar reus.
Geitenboer Reinder legde ons de regels uit. Na het ontbijt moesten Zelda en Einstein naar het weiland en in de avond weer terug naar de stal grenzend aan ons huisje. Toen ik vroeg hoe het uitmesten van de stal werkte begon hij te lachen. ‘Die uitleg is niet nodig,’ zei hij. ‘De meeste randstedelingen halen de woensdag niet.’
‘Nou wij wel hoor,’ zei ik en klopte op de rug van Einstein. Geen idee waarom.
Reinder legde niets meer uit.
Na een dramatische eerste nacht in de plaggenhut - ijskoud, krakende bedstee, overprikkelde kinderen - liep ik met Einstein aan een touw en mijn oudste op mijn nek over het vakantiepark. Jo duwde de kinderwagen vooruit en trok aan Zelda, en nog eens. Teringzooi. Zelda wilde niet verder en Einstein wilde niet als Zelda niet wilde.
De uitdrukking “Leer schelden, neem een geit” klopt. Foeterend, in de regen, met twee hysterisch huilende kinderen strooiden we partjes appel op weg naar het weiland. Het lukte. Zelda en Einstein vraten de appels en sjokten vooruit, we moesten alleen nog de drukke autoweg over. Halverwege de weg waren de appeltjes op en weigerde Zelda opnieuw.
Einstein was al aan de overkant dus met een geïmproviseerde zeemansknoop bond ik die aan het eerste beste paaltje in de wei. De kinderen positioneerde ik op een grote omgekeerde emmer naast Einstein. ‘Jullie blijven zitten!’ zei ik. Daarna schreeuwde ik naar Jo dat ze het verkeer moest gaan regelen. Het was niet nodig: de auto’s reden al toeterend om haar en Zelda heen. Ik sprintte over het park terug naar de plaggenhut en griste alles wat eetbaar was uit de koelkast: een restant van de lasagne, twee tomaten, prei, potje jam, wat druiven en een flesje met Nutrilon.
Hijgend, volledig doorweekt met mijn schoenen vol modder en mijn handen vol etenswaar kwam ik terug bij de weg.
Geen Zelda, geen Jo.
Aan de overkant, in de wei, stond boer Reinder met Zelda en Einstein. Jo zat bij de kinderen op de emmer.
Reinder maakte Einstein los en sloeg de riem over zijn schouder. Daarna floot hij kort en krachtig. Zelda en Einstein liepen keurig naast elkaar achter Reinder het weiland uit. Pas bij het oversteken merkte hij mij op. Zijn ogen bleven hangen op de lasagne en het flesje Nutrilon. Ik durfde hem niet aan te kijken en concentreerde mij op de zwarte sierlijke tekst op zijn t-shirt. Ik kon het niet goed lezen maar het was zoiets als: “Wie een geit wil leiden, moet eerst zijn eigen meester worden”.
Article voiceover
Discussion about this post
No posts