Mijn lamellen zijn ooit blijven steken in een halfopen stand, waardoor ik de wereld in flarden zie. Al jaren verschijnen mensen, dieren, voertuigen, om meteen weer te verdwijnen, opnieuw op te duiken, te verdwijnen.
Laatst zag ik een mevrouw met een hondje dat nog trager liep. Ik was even afgeleid, en opeens was ze weg. Zomaar. Ik had de lamellen opzij kunnen duwen, maar dat mag niet. Zolang ik niet de moeite neem ze te repareren, moet ik het doen met de halve werkelijkheid. Ik heb moeten leren het vraagteken te omarmen.
Afgelopen jaar hebben ze het gebouw tegenover mijn huis gesloopt. Ik zag de ontmanteling langzaam en in fragmenten. Een grijpmachine die reikte, verdween. Een muur die bewoog. Stenen die vielen. Had het met elkaar te maken?
En dan die man, starend naar het gebouw dat langzaam verdween, met een boodschappentas in zijn hand. Hij observeerde, verdween en verscheen weer. Bij de donkergroene garagedeur, schuin tegenover mijn werkkamer, loste hij op in het niets. Een paar uur later verschenen er geometrische, abstracte figuren op de groene deur. De volgende dag waren ze ingekleurd met oker, turquoise en pastel.
Was het een toevallige samenloop van omstandigheden geweest?
Ik leef met vraagtekens.
De man is namelijk weg, de kunst ook. Heel misschien zitten ze samen verstopt achter mijn lamellen.
En waar is het gebouw? Waar zijn alle bewoners? Is kunst kunst als het vermorzeld is, tot puin verworden? Wat is de halve werkelijkheid waard?
Wat is een zin nog als je slechts de helft..
Zo’n twee jaar geleden schreef ik onderstaande verhaal over mijn uitzicht.